Vervolg op: Het walhalla van het hol gekwaak: Vader-zoon (36)

Een jaar later.

Dezelfde airco blies nog steeds zijn ochtendlucht. Eendere werkvloer. Identieke dagen. 365 van die rakkers waren voorbijgegaan. Niet gegleden. Elke dag was er een geweest waarbij SYlvain in de ochtendvroegte alleen in stilte opstond. Koffie zette. Sigaret rookte. De wereld leek verder te schrijden. Hij stil te staan. Had hij een modieuze midlife crisis? Hij had tenslotte ook de kaap van een halve eeuw genomen tijdens dit afgelopen jaar.
“Een midlife crisis is voor watjes,” had Sylvain gedacht op de dag dat niemand wist dat hij verjaarde. Kirrende nietszeggende wensjes van voor hem onbetekenende mensjes daar zat hij niet op te wachten. Integendeel. Het maakte in hem een donkere woede los. Mensen hadden teveel praatjes met nietszeggendheid.

De feestdagen waren aan hem voorbijgegaan. Geen drank en overvloedige spijs ter viering van de stand van de planeten en geboorte van de heiland. Hij was naar zijn geboortestad getrokken waar zijn moeder nog steeds leefde. Net huis. Een tuin. Een hond. Een moeder. De kleine ingreep die ze moest ondergaan en waarvoor ze opgenomen zou worden hadden hem doen beslissen de reis naar het Noorden te maken. Het blijft tenslotte je moeder, had hij gedacht. De reis maakte hem intriest. Ze was voor hem doelloos. Nog maar eens een keer zou hij plezieren. Iets waar hij een bloedhekel aan had. Of het echt nodig was dat hij daarheen trok, wist hij niet. Hij vond het enerzijds klote voor zijn moeder dat ze door een vriend of vriendin naar de kliniek gebracht zou worden en daar een aantal dagen toeven zou met amper bezoek. Haar huis alleen waar ze zo verzot op was. “Mijn huis!” zei ze vele malen. Ondanks al haar geklaag en oeverloos doordrammen dat ze het verkopen wilde, wist Sylvain beter: Ze zocht aandacht. Niet de aandacht van iemand die hulp zocht en een verzachtend woord. Neen. De aandacht van iemand die op de voorgrond wou staan. En bij zijn moeder was het simpele regel: Je bent voor of tegen me. Luisteren kon ze niet. Vastgeroest in haar eigen geloof in dingen was ze onwrikbaar. En daar kwamen steevast vodden van.

Hoe Sylvain zichzelf ook beloofde overal ja op te antwoorden, te knikken als de paterbeeldjes bij de bakker vroeger, het lukte hem niet. Die paterbeeldjes was Sylvain nooit vergeten. In vergane tijden waar missionarissen nog in groten getale werden uitgestuurd om de Afrikanen te bekeren, stonden die beeldjes bij elke bakker, slager en groentenwinkel. Een wit plaasteren ding met een gleuf net achter het hoofd van de plaasterpater. Dat hoofd zat los. Als je een muntje in de pater zijn rug deponeerde knikte de pater lutsend met het hoofd een “ja”. Wellicht een dankwoord. Waar die centen heengingen of de beeldjes vandaan kwamen had Sylvain nooit gevraagd. Die stonden daar gewoon. Waren er. En als kind vraag je je de gekste dingen af, maar zijn er ook veel zaken die je zomaar aanneemt. Ze zijn er. Net zoals het bekeerde oorlogskind in Soedan het ook wellicht de doodnormaalste zaak van de wereld vindt dat Kalashnikovs er zijn. Er geen vragen bijstelt waar die vandaan komen. Moordwapens als de doodnormaalste zaak van de wereld.

En voor zijn moeder waren vele dingen doodnormaal.

Werd vervolgd: Lang vergeten kamers van het geheugen

Tom

Leave a Reply