Mijn beste vriend dat ben ikzelf. Die gedachte vloeide als een straaltje water over een beregende voorruit van een stilstaande auto. Midden op het nog nachtelijke voetpad stopte hij met stappen. En keek naar de straal, die rustig verder vloeide. Alhoewel, mijn beste vriend, dacht hij. Deze vriend weet natuurlijk alles van me. Hem voorliegen kan niet. Wel hem bedriegen. Ik kan mezelf voorliegen dus. De gedachte ontstemde hem. Vooral omdat hij wist dat hij dat deed: Zichzelf voorliegen, verdomd goed wetend dat het als een klein kind de handen op de ogen leggend was en hopend dat het onheil weggaat daardoor. Een struisvogel pur sang.

De maan stond laag en groots aan de nog pikzwarte hemel. De koude trok hem terug op gang. Hij wandelde verder. Richting het enorme kantoorgebouw. Geen mens viel te bespeuren op de straten. Een enkele vroege automobilist raasde langs. De plek was mooi. Achter hem de Middelandse zee die nog onzichtbaar bleef, voor hem de lanen met palmbomen.

Elke dag ga ik de confrontatie aan met zaken die eenieder belangrijk vindt, behalve ikzelf. Alweer een vloeiende druppel over de voorruit. Gedachten bleven komen. De voorruit was nu nat. Een wirwar van lijnen. De ene druppel kruipend, de andere vloeiend, een volgende sijpelend. Zo voelde het ook in zijn kop: Een onsamenhangende symfonie van losse gedachten. Waarbij hij op het ene moment met bewonderende verbazing naar de maan gaapte als een klein kind naar een mooie bloenm, stapte hij het volgende moment met voorovergebogen kop naar de straatstenen kijkend snel doorstappend. Het gevoel van bewegen gaf hem een ontspanning. Toch wist hij dat zijn dagelijkse tocht van auto naar gebouw kort was. Deze momenten van rust, niets anders hoeven dan stappen bijna meteen over waren. Het was geen vrij stappen. Het was de weg naar dingen doen die anderen van hem verlangden.

Zo anders dan verleden week. Waar tijd en afstanden verdwenen. Hij was waar hij moest zijn. Zijn waar ik moet zijn heeft niets te maken met de plek waar ik ben, sijpelde alweer een volgende druppel over de natte voorruit. Maar voelen dat dingen kloppen.
“Juist of niet beste vriend!” riep hij plotsklaps luid de lege straat in. Hij grinnikte. Tijdens deze luttele seconden van vrijheid waar niemand hem als gek kon beschouwen, oordelen of veroordelen kon hij heel even de dingen waarderen. De schaduw van zodadelijk als een machine in gang getrapt te worden verdween voor heel even.

Hij stapte het grote plein over. Bij de ingang aangekomen morrelde hij in zijn portefeuille het pasje zoekend dat hem toegang verschafte tot dit gebouw. Een bakje met een gleuf, kaart erin en de deuren zoefden open. Als een ruitenwisser werden al zijn gedachten weggeveegd van wat een mooi abstract labyrinth van gedachten was geworden tijdens deze korte wandeling.

Tom

Leave a Reply