De grote mensen vertellen me dat ik nog veel moet leren. Goed studeren. Dat ik het dan zal maken. Wel begrijp ik hen niet. Wat moet ik maken? Is er iets stuk?

Door het zolderraam zie ik de sterren, sommigen van hen knipogen naar me. Ik knipoog terug. Dat hoort zo. Het is niet lief dat andere kind daar een paar miljoen lichtjaar verder niet te antwoorden. Grote mensen denken daar anders over. Die antwoorden veel niet. En ik denk omdat ze zelf geen antwoorden hebben. Zich daarom maar verschuilen achter iets te maken te hebben.

Als mama en papa op bezoek gaan bij mensen om te dineren dan lachen ze. Doen ze vrolijk. Maar op de terugweg, ik achteraan in de auto gezeten, als ze denken dat ik slaap, dan praten ze gemeen. Over hoe die en een ander het niet maakten. Hoe fout ze wel zijn. Ook dat die mensen dom zijn. Waarom gaan ze er dan henen? Ze leren mij eerlijk te zijn. Dus eerlijk zijn is leren liegen?

Ik weet beter. Ik kijk de nacht in door het autoraam en knipoog. Zo nu en dan zelf eens initiatief nemen is mooi. En ja hoor, ik krijg een knipoog uit het donkere onmetelijke zwerk terug.
Wij weten dat er niets te maken valt, want we maakten niets stuk, fluister ik mijn vriendje daar ver weg toe. Die grote mensen hebben angst voor ons. Want wij zijn nog een gevaar voor hen. Wij bezitten nog geen angst en weten dat we alles kunnen. Zo kunnen wij zien dat er veel niet klopt. Dat ik hier zomaar in een bedje lig en een ander kind verzuipt. Want dat zag ik op tv. En dat kind is echt. Want ik kroop in die tv en zwom mee. Vroeg dat kind waarom hij zomaar midden in de nacht op zee uit een bootje donderde.
Hij antwoordde niet. En ik had het ijskoud. Met starre blik dreef hij naast me. Het zwerk knipoogde. Hij knipoogde niet meer terug. Hij was dood.

Ik kroop terug uit de tv en hoorde mama en papa kibbelen over welke film er bekeken moest na het nieuws.
Begreep toen wat er te maken viel: Veel goed te maken wat die volwassenen naar de kloten geholpen hadden.

Tom

Leave a Reply