Wat allesbehalve een marteling was, wat dat plassertje van mij betrof, was het onlangs tot leven komen ervan. Zomaar pardoes tartte het alle wetten van de zwaartekracht en wees het naar het plafond. Het kon meer dingen dan overtollig vocht evacueren.
Een rekenkundig wonder was het. Bij het zich op gang trekken leerde ik dat het ook afgetrokken kon en met het resultaat wat het produceerde vermenigvuldigt naarvolgens God’s boodschap. Nog veel te leren had ik in dit leven. Of dat ook zin had, wist ik niet, om die vraag te stellen was ik nog te onbevlekt.
Te druk had ik het met lezen en de plotse erectietjes die zich aandienden te bedienen op hun wenken.
Het ontdekken van meisjes klopte op de poorten van mijn bestaan. Niet dat ik een tietje of een dijtje aanraakte, Etna’s en Vesuviusen bleken niet bevorderlijk tot het bereiken van een eerste liefkozing en kus. Nochtans had ik hele knappe blonde krullen volgens grootmoeder. Het onbeholpen wurmen van mijn smaakpapillen in een meisjesmond had nog te wachten.
Mijn wachttijd uitzittend tot die gebeurtenis bracht een prima tijdverdrijf. Alweer in de letteren. Een stoere vent op een motorfiets met drie koplampen op een boekomslag. Ik ontvreemde het boek uit vader’s kast. “Ik, Jan Cremer”. Zo ongeveer elke drie gelezen bladzijden veroorzaakten een zwerk wijzend lidje.
Met spijt las ik de laatste bladzijde 4 dagen later en zette het terug om sancties te voorkomen.