Of ik kon gaan zitten. Tuurlijk kon ik dat, willen was een ander verhaal. Toch deed ik het. Tenslotte was ik zelf komen aandraven met de vraag om het leer van mijn lijf aan de keurende blik van een arts te onderwerpen.
Geoordeeld werd dat een apparaat dat stoom op mijn gezicht blazen moest. Het openen van de poriƫn zou het gevolg zijn. Na vijftien minuten gestoomd te zijn kwam een verpleegsters voorzien van naald en schaaltje naast me staan. De leuning van het bed achterover. In elke porie waar vet, pus en viezigheid zich genesteld had werd met de naald uitgekoterd.
Resultaat: Bloeden gelaat in het kwadraat.
Na de rustige terugtocht richting mijn schuilkelder merkte ik aan de blik van mijn oudeheer dat ik er niet fraai uitzag. Later bevestigde de spiegel mij dat hij gelijk had. Ik zag er niet uit. Dat werd morgen knokken en uitmuntend dunken.
Ik kon beschikken, mocht de zolder op. Er was geen tijd te verliezen, de ziekte eiste die op.
Geen idee had ik wat er aan de hand was met hem. Buiten kijf stond dat er iets niet in de haak was.