De reden waarom de natuur besloot mijn gezicht te tooien met etterbuilen is me altijd een raadsel gebleven. Mijn gelaat kwam tot bloei. Tot bloedens toe, trotse witte punten ging ik te lijf met vingernagels tot ze kraters verwerden die fier mijn huid teisterden.
Dusdanig erg, dat ook hij die weinig tijd had het opmerkte en ik zonder chronometer naar het Akademisch Ziekenhuis kliniek mocht pedaleren. Aldaar de vraag neerlegde of naar dat maanlandschap smoeltje kon gekeken worden.
“Zware acné” luidde het verdict. “Kom elke woensdag om 15:00 uur op visite en we doen er iets aan.”
Een tegenslag: daar gingen mijn boeken en groetmoeder bezoeken.
Het bleef niet bij dat gezicht. Op rug, nek, reet en borst barstten vulkanen uit. De witte lava die ze spuwden, stolde tot rode korsten. Ze beeldhouwden het beeld dat bij eerste kennismakingen eerste indrukken werden op gebaseerd. Verwerden littekens die ik voor de rest van mijn bestaan meedragen zou.
De blikken geworpen door klasgenootjes, volwassenen in de rij van de supermarkt en de bibliothecaresse had ik geleerd te negeren. Later me niet meer laten deren.
De eerste taak des ochtends: de spiegel bespatten met uit te duwen zweren. Tweede taak: spiegel proper maken. Derde taak: plukjes toiletpaier op de bloedende wonden te leggen opdat die stollen konden tot een korst.
Nog beter basketten was de boodschap om de klootzakjes die steevast hun eigen jeugdige onzekerheid botvierden op hen die daarvoor als doelwit dienen konden.
Menige keren vloog de basketball toevallig aan hoge snelheid richting hun smoeltjes. Later zou dit niet voldoende blijken. En werd de bal vervangen door een paar welgmikte kindervuisten op noch te bloeden neuzen.