Andere einde dan “onzichtbare woorden” op “Hemellichaam”
Ik moest plassen. De druk van zijn kop in mijn schoot verhoogde nog de nood. Op de wekker van het nachtkastje toonden de digitale cijfers me dat het drie uur in de nacht was. Toch was het niet helemaal donker. Het licht brandde nog op de gang. Hij had me wellicht liggen bekijken met zacht licht. Meerdere malen was ik halfwakker geworden en had ik hem van op zijn stoel aan zijn schrijftafel naar mij zien staren. Voorzichtig duwde ik zijn kop van me af en stapte uit bed. Hij bewoog niet, werd niet wakker. De stille piep in zijn ademhaling verraadde zijn belachelijk veel roken. Dat baarde me zorgen. De vloer was fris. In stilte stapte ik naar de badkamer. Ging op de toiletpot zitten en ontspande, voor me uitstarend in de spiegel.
Zittend reikte mijn weerspiegeling net tot mijn hals. Ik trok een gekke bek naar mezelf. Glimlachte om dit onnozele tijdverdrijf, mijn blaas de kans gevend zich te legen. Ik reikhalsde om mijn bovenborst te bekijken. En begreep niet wat ik zag. Net te ver van de spiegel af maar dicht genoeg om mezelf vol lijnen te zien staan. Had hij zwarte dikke lijnen op me getekend? Wat was dit? Mijn hersenen rekten zich uit en verjaagden de slaap. Wat was dit? Ik stond op en ging net voor de spiegel staan. Tot mijn stomme verbazing waren het geen dikke lijnen maar woorden. Zinnen. Wat mijn hersenen niet konden bevatten was hoe het mogelijk was dat ik ze lezen kon. In spiegelschrift?! Ik wist dat onbewandelde paden voor hem een onweerstaanbare lokroep hadden ze te betreden, maar dit sloeg alles.
Mijn leesbril, waar ligt die verdomme. Ik was nu volledig wakker. Bijna rennend snelde ik naar de slaapkamer waar ik mijn leesbril van mijn nachtkastje griste. Eenmaal terug in de badkamer stond ik rechtop voor de spiegel. Ik was een perfect beschreven vel verworden. De elegantie waarmee hij rond mijn tepels had geschreven en de kleine ronding omheen mijn navel wasemden liefde uit.
Ik begon te lezen.
En de woorden vloeiden als bewogen ze. Een ballet, de aanloop naar een eindeloos zwevende jeté met gestrekte benen en armen door de lucht. Alsof ik vliegen kon. Bevrijd. Euforisch. Zijn woorden zwelden aan als strijkers die heftiger de snaren beroerden. Recht door mijn hart trilden de snaren van zijn woorden. Mijn hart dat nu raasde, niet kon geloven kon wat me overkwam. Hij kneep door woorden mijn strot dicht. Naar adem happen moest ik.
De laatste zin was een enorme paukenslag die door me denderde. ik rende de badkamer uit, de slaapkamer in. Ik schudde hem zonder pardon wakker.
“Je bent een sufferd! schreeuwde ik euforisch. Maar wel mijn sufferd!”
Hij schrok zich te pletter. Zijn verdiende loon na hoe hij me deed verbaasd staan. Ik schoot in een schallende lach. Geen kloot kon het me schelen dat de buren nog maar eens klagen zouden. Niets kon me schelen. Behalve hij, ik. Wij.
Was getekend
TFL