Ze schrok. Het was zijn voet. Onmiskenbaar. Al te vele keren had ze die gevoeld op haar lijf. Zien naderen in een flits net voor een pijnscheut genadeloos toesloeg.
Ze gooide haar lichaamsgewicht in de strijd tegen de voet. De open sandaal tussen de deur was haar doodsangst geworden. In het steegje net naast de deur moest hij staan wachten hebben tot ze binnenstapte, ging het door haar heen.
De blonde haartjes op de tenen, de kort hoekige geknipte nagels. De blauwe dikke ader op de rug van deze rechtervoet waren de beulen geweest die ze nooit meer vergeten zou.
Hoe hij haar gevonden had was haar een raadsel. Het afgelopen jaar was ze drie keer verhuisd. Had het huis van haar ouders gemeden. Had alle contact verbroken met eender wie hij kende.
De rechter had hem verboden in haar buurt te komen. Maar daar had ze geen vertrouwen in. Het stond natuurlijk mooi op dat papiertje dat hij minstens 500 meter uit haar buurt blijven moest. Maar in de praktijk houden papiertjes trappende voeten niet tegen. Al helemaal niet die van hem. Na de eerste keer dat ze in elkaar getrapt was, drong het tot haar door dat hij geen liefde kende. Dat zij zijn bezit was. Dat was hard aangekomen. Misschien nog harder dan de gemeenste trap die hij ooit uitdeelde. Want zij was verliefd op hem. Hield van hem. Had zichzelf beloofd door het vuur te gaan voor hem. Hij daarentegen leek beslist te hebben haar door het vuur van de hel te laten gaan. Haar geloof in liefde wankelde sinds. Iets waar ze altijd rotsvast van overtuigd was dat die bestond maar nog niet vond tot ze hem ontmoette.
Onwrikbaar bleef de voet tussen de deur. Stoer als hij zichzelf vond, hoorde ze hem grinniken.
“Ik heb geen haast liefje, als je moe wordt van de deur tegen te houden ram ik die in je smoelwerk,” hoorde ze zijn diepe stem waar ze ooit voor viel.
Ze was niet opgewassen tegen zijn kracht wist ze.
Zijn arrogantie werd haar redding. Ze hoorde zowaar een aansteker klikken en zag rook tussen de spleet van de deur binnengeblazen worden.
Haar angst sloeg om in woede om zoveel rottigheid die in hem schuilde.
Ze deed de deur pijlsnel halfopen, zag zijn verbaasde gezicht dat ze plots onbeschermd voor hem stond. Even snel als ze deur had opgengedaan ramde ze hem keihard weer dicht tegen zijn sandaal. De zool die zijn voet droeg was niet bestand tegen zoveel kracht en plooide. Ze hoorde een kraken. Tenen? Gebroken?
Een rauwe schreeuw ontsnapte aan zijn mond.
De voet verdween.
Met luide stem riep ze naar de nu gesloten deur: Politie? Ik word belaagd door iemand die een verwijderingsverbod!
Samen met zijn voet verdween ook nu hij.
Tom