Daar zat hij. Verworden tot een schilderij, een stilleven. Dat hij zat te bedelen was duidelijk. Vanop het voetpad zag ik de bijna verlaten parking van de supermarkt net voor sluitingsuur. In een kegel van licht net naast de ingang zat de sjofele figuur. Kennen deed ik hem niet. De afgelopen weken was het me opgevallen dat hij daar zat maar had ik hem niet gezien. Vele dingen passeren mijn netvlies maar echt zien doe ik ze niet altijd.
En nu, dankzij de geraspte kaas die werd vergeten aan te kopen om over de macaroni heen te gooien, werd mij dit schilderij aangeboden.
Hij was groot. Sterk. Zijn woeste baard en indringende blik kon ik zelfs vanop deze afstand zien. Ik wandelde de parking op. Als liep ik in een museum waarbij ik het kunstwerk van dichterbij wilde bekijken.
Er brandde een vuur in zijn ogen, een vuur dat onderstreept werd door zijn woeste rosse baard. Met zijn brede rug rechtop tegen de muur zat hij. Gestrekte benen Nu bijna vlakbij hem gekomen zag ik zijn handen. Ruwe handen. De vingertoppen met inkt bevlekt.
De kaas was ik ondertussen helemaal vergeten. De koud wordende macaroni zo mogelijks nog meer. En zonder het te beseffen maakte ik nu deel uit van het schilderij. Ik stond naast hem. Hij keek op. Zelfzeker. Tot mijn verbazing zei hij met diepe zachte stem: Goedenavond, er is plek genoeg.
Pas nu viel het me op dat op zijn schoot vellen beschreven papier lagen. Naast hem een pakje aangekochte Bic pennen. Ik had dus iets aangenomen voor waarheid wat niet juist bleek. Hij was geen zwerver. Nergens stond een beker of schaaltje.
Ik ging naast hem zitten. Hij bekeek me. Niet onvriendelijk. Draaide net een iets het bovenste vel waar hij op aan het schrijven was zodat ik mee kon lezen.
Ik las: Hier zit ik, en in de verte komt de zoveelste aan die overtuigd is dat ik een bedelaar ben.
Was getekend
TFL