De pijnbomen geworteld in de rotsen geurden hun parfum. Naar beneden kijkend kon hij de zee zien. Elke dag zat hij daar. De geelbruine einder verraadde de komst van de zon. Aan dit stukje nog ongerepte Middellandse zee kust kwam hij elke dag de nieuwe dag begroeten.

Geen appartementsblokken, campings, barretjes, overvolle straten en de stank van gebraden kippen viel hier te bespeuren.

Die was hij al jaren geleden ontvlucht. Vluchten was zijn levensdoel geworden. Hij vluchtte voor mensen, drukte, papieren invullen en belastingen betalen. Alles wat moest, was hij ontvlucht. Hij moest niets meer. Het kleine pensioen dat hij ontving elke maand uit zijn thuisland was voldoende om hem in dit stukje Spanje te laten overleven en elke dag de zon te begroeten.

Naarmate het helderder werd veranderde zijn humeur. De intense jaloezie die nog steeds in hem huisde na al die jaren was onverwoestbaar gebleken. Nooit was hij haar vergeten. Hoe intenser het licht werd en de zon haar ronde lijf eindelijk toonde aan de einder, zorgde voor een donkere woede.

Niet bedrogen had ze hem. Niet verlaten. Ze had hem simpelweg nooit zien staan. Niet de moeite genomen te zien wie hij was. In de vriendengroep van toentertijd was ze verliefd geworden op een ander. Sinds was zijn pijn en jaloezie niet geslonken met de jaren maar alleen maar aangewakkerd.

En net zoals de zon de dag aanwakkerde, wakkerde zijn pijn aan.

Waarom het vandaag nog harder toesloeg wist hij niet. De warme augustusnachten? De in de verte blaffende hond? De visser die beneden op de rotsen vier vislijnen in de zee hangen had? Hij wist het niet. De kleine open plek waar hij zat lag bezaaid met stenen. Om zich heen kijkend zocht hij 42 stenen van gelijke afmetingen. Elke steen woog rond en omtrent een kilo. 42 jaren waren vergleden, Eén voor één begon hij ze neer te leggen. In een cirkel. Midden in de cirkel ging hij zitten en merkte dat de zon al een flink eind opgeschoten was. Bezweet keek hij over de blauwe zee. Om hen heen de pijnbomen. Met hun naalden die dropen van hars.

‘t Was voldoende geweest. Hij veegde met zijn hand de her en der verspreide naalden tot een hoopje. En hield er zijn sigaret tegen. In een oogwenk laaide het hoopje naalden op. Hij graaide in de brandende naalden en gromde van de pijn. Gooide het in de rondte waar de naaldbomen meteen het vuur gulzig oplikten.

Hij ging staan in zijn cirkel. De warmte was bijna onhoudbaar. De bomen waren nu opgelaaide toortsen en hun vlammen begonnen ook aan hem te likken. Ondanks de pijn en blaren die zich snel vormden over zijn ganse lijf, lachte hij. Het einde was eindelijk nabij. Verlost zou hij worden van al die jaren eenzaamheid.

Een paar uur later vlogen blusvliegtuigen over het aantal hectaren bos dat hij in brand gestoken had. De dag nadien vond de brandweer zijn geblakerde lijf met een grimas van pijn en een lach. Een paar plukken haar op zijn schedel waren ongeschonden gebleven. Zijn tanden had hij blijkbaar uitgerukt. Hij bleef de onbekende brandstichter. Nog elke maand komt zijn pensioentje. Nooit werd hij gemist.

Tom

Leave a Reply