Sylvain nam zijn telefoon uit zijn jaszak. Keek opzij naar het meisje dat nog steeds op haar gelaat beelden van liefde projecteerde terwijl ze naar haar telefoon glimlachte.
Zijn telefoon had geen code. Het ding kon zomaar aangezet. Hij gebruikte het stuk techniek amper. Gebeld werd hij nooit. Nochtans hadden zijn kinderen zijn nummer. Maar die hadden weinig behoefte aan een vader. Ze hadden hun eigen levens te leiden. Hun eigen jongheid nog bot te vieren met tegen aan te lopen dingen in dit bestaan.

Hij had zijn een deel van tegen aan te lopen zaken gehad. En airbags bestaan alleen in auto’s. Het scherm lichtte op. Achtergrondbeelden van een gelukkige familie, een hond of knappe geliefde had hij niet. Het maanlandschap die de maker van deze apparaten blijkbaar als basisachtergrond instelde had hij laten staan.

Hij tikte. Vier woorden. Wellicht de meest gevormde zin op deze planeet. Veelal onnadenkend. Hijzelf had ook de zin zonder nadenken vele malen gezegd. Uit wat toen nog zijn huis was na het ontbijt snel richting zijn werk togend. Of als antwoord als iemand het tegen hem zei. Hij had geleerd spaarzaam met deze zin om te gaan. De schofferendheid hem zomaar zinloos te zeggen of te roepen vanuit de gang weggaand, was tot hem doorgedrongen nadat hij haar had leren kennen. Pas dan was het tot hem doorgedrongen wat die zin betekende.

Hij wist dat de zin nooit zou aankomen naar wie hij hem spaarzaam, als een relikwie zond. Het nummer bestond niet meer. Was afgesloten. En toch deed hij het nog steeds spaarzaam. Het was wat hem tot nu toe steevast uit bed gekregen had. Hem doen aankleden had. Hem doen voortslepen had in het dagdagelijkse leven.

En nu alleen wandelend door het dagdagelijkse, staand aan het perron, en de aftellende klok ziend die de metro aankondigde wilde Sylvain haar voor een laatste keer zijn boodschap sturen.
Hij tikte traag. Zoals het volgens hem hoorde.
“Ik hou van je.”

Het luchtte hem op. De metro mocht nu komen.

Volgende metro: 3m 14 s

Tom

Leave a Reply