Ondanks ik haar elke dag zie ken ik haar niet. Het aantal keren dat ik met haar at zijn niet meer te tellen. En toch ken ik haar leven niet.

Ja, ik weet waar ze elke dag heenstapt. Ken een klein aantal van haar gewoontes. Weet wat ze doet. Haar karakter heb ik ondergebracht in een oordeel. Ze is een pittige tante. Koppig. Onuitstaanbaar bijwijlen. Kan me de kast opkrijgen in seconden. Heel lang geleden kon ze van me vertedering te zien krijgen. Dat onderdeel in de liefde die ik voel voer haar laat ik nog weinig merken. Toch weet ze dat die er wel degelijk is. Een enkele keer komt ze me voor me staan. Legt haar kop op mijn borst. Slaat haar armen om mijn middel. Wat houterig sla ik mijn armen om haar hoofd.

“Ik hou van je,” zegt ze dan.
“Ik van jou,” antwoord ik kortaf. Bijna ongeduldig. Als een volleerde psycholoog voelt ze dat mijn weerstand er geen is van afwijzing maar niet kunnen uitdrukken. Ze weet dat ik hard ben. Harder dan het hardste gesteente op aard. Maar ook zij is dat. En die hardste gesteentes op aard kunnen alleen maar bewerkt worden met zichzelf. Diamant slijp je met diamant.

Maar zij is 35 jaar jonger dan ik. Een diamant in volle bewerking. Nog vele facetten zullen bij haar geslepen worden. En ondanks die hardheid kent ze tevens de totale wanhoop in liefde die in me huist. Die me zomaar kan doen ontploffen in een totaal onberekenbaar ongetemd wild dier. Getuige is ze geweest van dat ontembare hart van me. Het hart dat controle verloor, raasde in getormenteerd geweld tegen materiƫle zaken. Alsof die zaken de tralies zijn van mijn gevangenschap in mezelf. Ik ze moet openbreken met bare vuisten. Dat ganse lijf van me ongenaakbaar fysieke pijn trotseert. En eender iets wat op dat moment mijn weg kruist zal vernietigen.

Haar vertrouwen in me is grenzeloos. Ze weet dat ik haar nooit een haar krenken zal. Ondanks haar jeugdige leeftijd beseft ze dat het gaat om een hart dat zo diep kan voelen dat het verzuipt en niet uitdrukken kan bijwijlen. Dan voor voorzichtigheid kiest: Afstand.

Samen over de zee starend in een verlaten toeristisch dorp daalt rust in beider harten. Het zand voelt fris. De zee oogt blauw. Het zwerk majestueus in grootsheid. We staan zij aan zij. Elk vanuit zijn eigen gezichtsveld de dingen aanschouwend. Ik zie totaal iets anders dan zij. Zij ziet de weidsheid van het blauwe water, een enkele surfer in de verte. Ik weet dat, omdat ze het me vertelt. Ik zie gesloten hotels. Een lege promenade. Beton. Ik vertel haar niets van wat ik zie. Zij aanschouwt schoonheid. Ik de lelijkheid die de mens meende moeten te scheppen tot vertier.

Ze neemt mijn hand. Ik kijk opzij. “Ik wil die rotsmassa opklimmen daar,” wijst ze met haar vinger naar een eilandje bestaande uit rotsblokken. Een smal pad leidt naar dat eilandje.
Ze wacht geen antwoord af. We stappen het pad op, klimmen de trappen naar boven. Geen mens valt te bespeuren. Eenmaal boven gaan we zitten. De zee 40 meter onder ons.

Ik kan me de laatste keer niet meer herinneren dat ik die woorden nog tegen haar uitsprak gaat het door me heen als ik mezelf hoor zeggen: Te quiero.
Ze kijkt me niet aan, kijkt uit over de watermassa, en zegt helder zonder enige twijfel of verplichting: “Yo a ti, papa”.

Tom

Leave a Reply