“Je bent beschadigd” zei ze, in het glas witte wijn kijkend.
“Ik?” zei hij plots op zijn hoede.

Nog net ervoor hadden ze beiden tranen gelachen om een anekdote die ze vertelde over haar studententijd, dronken zijn, iets over een gestolen fiets en liften midden in de nacht. Blijkbaar wilde ze van hem nu een wederverhaal uit zijn verleden om meer te weten. Dat meende ze al te weten bewees haar opmerking in de vorm van een vaststelling. Alleen het waarom van zijn beschadiging wist ze niet.

“Zie je, je antwoordt met een vraag. En als je wedervragen op zijn, dan maak je grappen. Of kus je me. En ben je lief. Maar een deel van je is mij totaal onbekend. En ondanks je stoerdoenderij, je onoverwinnelijkheid die je etaleert, is dat deel van je een angsthaas.” Ze zei het rustig. Gedecideerd en walste de witte wijn. Hield het glas schuin. Keek erin.

“Het is als dit glas witte wijn,” ging ze verder, “Ik weet dat het gegist druivensap is. Maar nooit zal ik de druiven kennen die aan de wieg lagen van deze drank. Net zoals jij je druiven ergens diep in je hersenen nog hebt zitten. Achter stalen deuren met zeven cijfercodes gevangen gezet. Die deur voor geen kat in je bestaan opengaat. Zelfs voor jezelf niet.”

“Mijn druifje, dat ben jij!” zei hij plots luid. Dat hij weer als een aal uit haar handen slipte wist hij drommels goed. Ook zij.

“Je vlucht weer, vertelt me niets.” zuchtte ze zacht. Ze dronk klokkend het voor driekwart glas volle wijn leeg. Plantte het op tafel. Keek hem recht in de ogen.

“Zo ga ook ik ooit in die kluis treden van je, en al je druiven tot moes stampen en tot me nemen, pas dan weet ik dat je echt van me houdt”.

Tom

Leave a Reply