Elke ochtend parkeer ik mijn auto aan de Middellandse zee. Aan de ene kant zie ik in een bedding de viervaks ringweg die al overvol staat. Aan de andere kant de weidsheid en stilte van de zee. Een aantal weken per jaar zie ik er de zon de zee uitreizen. Zittend op een muurtje. Die seconden, minuten hebben een tijdstoppende werking. Ondanks de ongelofelijke snelheid waarmee het hemellichaam zich verplaatst. Niet vandaag. Het is oktober en nog pikdonker. Even zit ik op mijn muurtje de donkerte instarend. De zee daar vermoedend, want zien kan ik hem niet.

Wat ook aan duizelingwekkende snelheid doldraait is nieuws. Fake, echt, banaal, propaganda noem maar op. Iedereen heeft wel iets te vertellen waar hij een ander van overtuigen wil. Elke krant of tijdschrift wil me leren hoe ik dit of dat moet doen, eten, me gedragen.

Mijn muurtje verlatend en de brug over de ringweg overstappend stap ik de mensenwereld in. Of wat daarvoor moet doorgaan. De grote laan laat ik links liggen en sla de nog stille straten in. Het is net halfzeven. Aan het eind van deze stille straat ligt een groot park waar ik doorheen moet om mijn doel te bereiken.

En daar ligt ze. Onder een aantal dekens verscholen. Op een bank. Vandaag slaapt ze blijkbaar. Of is ze dood. Of buiten westen. Op geen enkel moment komt het in me op dat uit te vogelen. Het enige wat ik concludeer is dat ze vandaag niet over het voetpad wankelend voor de nieuwe bakker annex koffiezaak zal staan met opgeheven hand. Haar hoog stemmetje niet “Wat geld voor koffie alstublieft, ik heb het koud” zal jammeren.

Terwijl in het centrum de vuilnisdiensten de sporen van het protest van vorige avond wegvegen, heeft zij maar één zorg: Overleven. Dat het een junkie betreft behoeft geen betoog. Graatmager. Holle blik. Stappen heb ik haar nooit zien doen. Ze wankelt. Haar spillebenen zijn niet meer in staat de weinige kilo’s van haar bovenlichaam degelijk te dragen.

De eerste keer dat ze mijn pad kruiste schrok ik. Vanuit het niets werd het geluid van mijn voetstappen in de nog donkere straat plots doorbroken door haar snerpend stemmetje. Abrupt stopte ik en keek om me heen. Ze kwam de brede laan overgewankeld met uitgestrekte hand. Een levende dode, ging het door me heen.

In een stad die al maanden in de ban is van een onafhankelijkheidsstrijd, betogingen hier, relletjes daar, leeft zij zonder er maar een idee van te hebben. Ik schatte haar op zestig jaar. Tot iemand me vertelde dat ze ergens in de veertig was. Ze nu en dan van de straat werd geplukt door een of andere hulporganisatie. Ze dan weer wat werd opgekalefaterd middels voedsel en een bed en dan de straat weer werd opgebonjourd.

Nog nooit gaf ik haar iets. Als ze nu opduikt schrik ik niet meer. Wandel verder. Inhalen kan ze me niet. Moeilijk doet ze nooit. Ik vraag me soms zelfs af of ze me ziet. Ze eigenlijk zonder beseffen haar jammerende roep eindeloos herhaalt. Ze evengoed verwacht dat een muur haar antwoorden zal, een vuilniscontainer haar iets toestoppen zal.

Maar vandaag ligt ze onder een hoop dekens. Slapend. Buiten westen. Of dood.

Tom

Leave a Reply