Het moet gezegd, dacht hij: Een pronte dame is ze.

Vanuit de zetel hield hij haar bewegingen in het oog. Zijn oude knoken kraakten bij iedere beweging, dus vermeed hij bewegen. Simpel.
Het opmaken van zijn bed deed ze gezwind. Bij het vooroverbuigen om de randen van de lakens effen te trekken zag hij haar hals. Haar opgestoken haar moest lang zijn bedacht hij zich.

“Zo meneer Lievens, Lekker geslapen? Ik zie dat u al opstond, knusjes in de zetel zit!”
Ze had een stem waar menige vrouw jaloers op was. Vrouwelijk. Alles aan haar wasemde vrouwelijkheid. Van kopt tot borst, van kont tot teen.

“U bent laat,” bromde hij. Hij was kregelig op haar sinds hij wist dat ze drie weken op vakantie trok. Al zeven maanden verblijdde ze zijn bestaan in dit huis voor afgedankte mensen. Bijna eenieder die hier toefde was hierheen gekomen omdat alleen wonen niet meer lukte. Ze geen zonen of dochters hadden die een handje toestaken, geen jongere broers of zussen hadden waar ze welkom waren.

“Met verkeerde been uit bed gestapt vandaag Tom?” vroeg ze terwijl ze van het bed naar het tafeltje aan het raam stapte. Ze schikte zijn paar kleine eigendommen. Leesbril, aansteker en sigaretten.
“Ja,” antwoordde hij nors.
Vierentachtig jaren waren voorbijgegleden tot zij zijn pad kruiste. Van dag een was hij verkikkerd op haar. Ondanks hij wist dat ze zo’n drie decennia te laat verwekt was om ooit zijn geliefde te kunnen zijn, laat staan dat ze dat zou willen zijn, veegde hij daar vierkant zijn broek aan. In zijn ouwe kop was ze zijn vrouw en daarmee basta. Hoe afgedankt ook, een mens moet iets hebben om voor te leven. In zijn geval was zij dat.
Ze stond toch elke ochtend zowat met hem op? Bracht hem koffie? En was nu eens vriendelijk, dan mopperend om kleine dingen. Vertelde hem zo nu en dan eens een geheim, over haar kinderen. Haar man. Haar ouders. Vrienden. Studentijd.

Hijzelf had haar ook zijn leven uit de doeken gedaan. Hoe hij van jongeling vroeg van huis was weggegaan. Het leger in, daarna de wereld in. Hoe hij alleen eindigde. Hier eindigde. Want een einde was deze plek. Zijn laatste rustplaats. Want doden rusten niet, dat was onzin vond hij.
“Een dooie dat is een homp vlees. Die rusten niet. Die zijn te druk met rotten.”
“Nah,” had ze geantwoord toen ze die woorden hoorde. “Gaat het een beetje met die zwartgallige gedachten!”
“Zwartgallig? Niets te zwartgallig. Waar, maar daar kan een mens niet altijd goed mee om. Zo ook niet met oude knarren die van geen nut meer zijn. Uit meelij met hun nakende einde, falende sluitspier en blijkbaar verkalkte hersenen wat vriendelijkheid. Gemeend hoor, daar niet van. Ik twijfel geen moment aan je goede bedoelingen. Maar hoeveel knarren als ik heb je langer dan vijf jaar gekend? Geen een. Hier is dus de laatste rustplaats. Punt!”
“Wat zijn we opstandig,” had haar wat uit het lood geslagen stem weerklonken. Uit haar hum had ze de kamer verlaten.
Er iets gegroeid tussen hen. Zij een heel gevoelig iemand. Hij een rauwe ouwe zak, die geen politieke correctheid behoefde. Geen blad meer nodig had voor zijn mond. Richting einde heb je dat recht verworven. Want er viel niets meer te verliezen. Hij had alles gehad wat dit leven te bieden had.

Dacht hij.

Vervolg:

Leave a Reply