Antwoorden vallen er niet in te vinden in dat glas, wel rust.

De stad die om hem heen raast met zijn mensen die altijd richting nergens en overal henen snellen, liefdes geboren en bedrogen worden, kinderen krijsend ter wereld komen, bouwwerven waar gehamer, geboor en gegraaf de economische vooruitgang bezingt en de stilstaande toeterende paardenkrachten de wegen verstoppen, drijven hem elke avond weer op zoek naar rust.

Jaren geleden had hij voor het eerst de bedwelmende roes ontdekt van de gevulde kan bier. Zijn bonkende kop de dag nadien met een paar aspirines, een sigaret en koppen zwarte koffie tot zwijgen gebracht. Niet de goesting kon het zwijgen opgelegd om diezelfde avond terug op zoek te gaan naar de roes. Sinds werd hij er bedreven in. Katers kwamen hem niet meer lastigvallen des ochtends. Zijn lever hield stand en weerstond de grote stromen alcohol.

Veel lol had hij nooit kunnen ontdekken in dit bestaan. Van kinds af aan was zijn blik er een van verbazing. Bij het opgroeien had hij controle verworven over zijn kaaksbeen opdat zijn openvallende mond hem niet almaar in verlegenheid bracht. Niet dat hij verlegen was, maar met open bakkes ganser dagen rondlopen is ook geen zicht.

Nu doet hij alleen nog maar zijn mond open om er bier in te gieten en telefoons te beantwoorden. Acht uur per dag communiceren aan de telefoon, zes uur per dag communiceren met vaten bier. Hij zag het liever andersom maar een dak en wat vreet moesten bekostigd.

‘Otra cerveza!’ riep hij de Chinese uitbater toe van de knijp waar hij elke dag op dezelfde barkruk plaatsnam aan de toog. Om een of andere duistere reden was er een stille invasie gaande in Spanje. Sinds de financiële crisis hadden honderden cafés hun deuren gesloten. En werden ze na een tijdje weer geopend door Chinezen.

28.800 seconden per dag hielp hij boze mensen uit de stront met onwillige modems, internetverbindingen die dienst weigerden en mobiele telefoons zonder netwerk. Zo’n 50 telefoongesprekken per dag. Leve Graham Bell! Zonder hem had ik geen werk! dacht hij vele malen. Dan eens wrang, dan als grap. Enig onevenwicht was hem niet onbekend.

Het walhalla van het hol gekwaak en telefoongerinkel was zijn werkplek: een callcenter. In Nederland ontslagen te dure werknemers waren vervangen voor in Barcelona dolende Nederlandstalige goedkope krachten. Het eengemaakte Europa met gelijke rechten en kansen is tenslotte ook maar een loze kreet geslaakt door wereldvreemde politici.

Ooit naar Barcelona getrokken om een liefde vele jaren terug was hij. Nu alleen. Tijdens die jaren had hij een kind gemaakt, brokken gemaakt, harten geraakt, harten gebroken. Naar het thuisland trekken hoefde hij niet meer. Daar zat niemand op hem te wachten. Hijzelf had besloten ook op niemand meer te wachten. Zijn besluit om geen veroorzaker meer te zijn van pijn stond als een rots. Niemand kennen is geen pijn kunnen veroorzaken of gedaan worden, was hij de mening toegedaan.

De enige afspraak die hij maakte met zichzelf was op tijd verschijnen en verdwijnen op zijn werkplek. Eenmaal daar verdwenen, was hij onbereikbaar, behalve voor zijn mogelijks bellend kind. Op zijn smartphone was niets geïnstalleerd dat communiceren mogelijk maakte behalve telefoneren. Geen mail of WhatsApp, geen Facebook of Twitter. Al jaren was de telefoon stil. Een enkele maal stapte hij in een nog zeldzame telefooncel om zichzelf te bellen, er zich van te vergewissen dat zijn telefoon het nog deed. Het ontlokte hem een meewarige glimlach als het ding oplichtte met ‘Onbekend nummer’ en begon te rinkelen. In een roes had hij ooit als een bezetene muntjes in het apparaat gegooid en een dronkemansconversatie met zichzelf gehouden. De hoorn van zich weghoudend met gestrekte arm, in de smartphone pratend en vliegensvlug wisselend. Van hoorn naar smartphone.

Vanop zijn werkplek keek hij over de Middellandse zee. In de winter zag hij er de zon opkomen. Lichtte de watermassa op van zwart naar donkerrood. De vergeetput van Europa, in deze zee valt alles te droppen. Van nucleair afval tot wat sommigen oordelen dat menselijk afval is: vluchtelingen. De watermassa ziend met eronder haar bodem bezaaid met rottende lijken van arme drommels op zoek naar veiligheid, verloor menigmaal zijn kaaksbeen de strijd alsnog en viel soms open.

‘Dag meneer!’ De eerste beller van de dag diende zich aan.
Een hautaine stem met onmiskenbare klank van ongenoegen vanuit Nederland.
‘Mijn Internet werkt al uren niet! Ik heb al tien keer mijn modem in en uit het stopcontact gehaald, maar niets!’
Richting verontwaardiging schreeuwend: ‘En dat kan dus niet. Mijn kinderen kunnen niet studeren en ik kan mijn mail niet binnenhalen! En aangezien alles bij jullie…’
Hij liet de beller van dienst altijd zijn gang gaan. Tot die zelf zweeg. Dat kon soms minuten duren.
Tot die twijfel bekroop of er nog wel iemand naar hem luisterde, trager begon te praten en een vragende ‘hallo?’ uitsprak. ‘Met wie spreek ik alstublieft?’ kreeg de beller gortdroog te horen dan.
Waarop die zijn eigen stomheid inzag. Hij had zich niet voorgesteld. Bedremmeld zijn naam gaf.
Een naam die hij al minutenlang op zijn scherm zag staan. Bijna eenieder belde met de lijn waarmee hij klant was. Het computersysteem herkende telefoonnummer en klantennummer. Ingenieuze wijze bollen hadden programma’s gemaakt die van privacy een grap maakten.
‘We gaan eens zien wat we voor u kunnen doen meneer, want geen Internet is meer dan vervelend.’
Vriendelijk en op warme toon sprak hij deze woorden steevast. En meende ze ook. De boze beller weinig kans gevend tot het uiten van zijn woede. Eer verbaasd dat er blijkbaar geen te bevechten vijand was aan de andere kant van de lijn maar iemand die hem daadwerkelijk helpen wilde. Iets wat de hedendaagse medemens blijkbaar niet meer kan bevatten.

Een klik op ‘facturatie’ en meteen kon de betaalgeschiedenis bekeken worden. Eerste stap bij elk gesprek. Want geen Internet of telefoondiensten kon zijn door achterstallige betalingen. Niet zo bij deze klant dus op naar stap twee.
‘Meneer heeft u een blauw of grijs modem? We hebben namelijk verschillende modellen.’
‘Ik zal eens gaan kijken, dat weet ik niet zo meteen.’
‘Doet u rustig.’

Hij zag dat dit gesprek al vier minuten en 33 seconden aan de gang was. Nog vijf minuten en 27 seconden om dit gesprek te proberen afronden. Tien minuten per gesprek was uitgedokterd door de bazen.
Om hem heen was een gekakel van tachtig stemmen die soortgelijke gesprekken voerden. De een al luider dan de andere, de andere al geanimeerder dan de ene. Nog 27.400 seconden had hij door te brengen op deze zesde verdieping van het kantoorgebouw.

‘Een blauwe meneer’, zei de teruggekeerde beller plots.
‘Een blauwe dus. Dank u wel, ziet u achteraan op uw modem een klein gaatje?’
‘Euh… ja…’, antwoordde een onzekere, aarzelende stem.
‘Heeft u een pen of tandenstoker bij de hand meneer?’
‘Is een Bic ook goed?’
Op zo’n momenten bekroop hem de zin om de klant te zeggen dat het alleen met een Mont Blanc pen van 2000 euro werken zou. Hij deed het nooit.
‘Ja meneer, een Bic doet ook de job. Stopt u die Bic dan een tiental seconden in dat gaatje en druk voorzichtig.’
‘Nu?’
Neen zo rond 2026, 11 januari om zeven uur achttien en twaalf seconden, dacht hij.
‘Ja, nu graag’, zei hij.
Gedurende 15 seconden bleef het stil.
‘Mag ik stoppen?’
Sommige mensen blijken dus niet tot tien te kunnen tellen.
‘Ja, knipperen alle lichtjes?’
‘Ja, zoiets.’
‘Ok, wacht u nu vijftien minuten. U heeft zonet een reset van uw modem uitgevoerd. Normaliter zou het binnen vijftien minuten moeten werken, indien niet belt u terug.
‘Ik wacht dan.’ Een stem doorspekt van twijfel. En hoop. Hoop dat er binnen 15 minuten kan gemaild worden.
‘Ik wens u namens mij en het bedrijf nog een fijne ochtend toe en u wordt nu verbonden met onze tevredenheidsenquête waar u twee vragen zullen gesteld worden en alwaar u een score op geven ma..’

Tuut…tuut…tuut..

Nu, vijftig gesprekken later, nam hij plaats op zijn barkruk en beval de Chinees de eerste pul bier van velen te serveren. Zijn hersenpap dompelen in de rustige roes van alcohol. Het was zijn enige manier om niet het verlangen naar een geliefde te laten zegevieren. De blije blik te weerstaan van vrouwenogen die van hem zouden houden, waar hij zou in verdrinken. Maar waar ook verwachting zou in schitteren. Verwachtingen die hij vroeg of laat niet inlossen zou kunnen. Omdat die misschien de zijne niet zullen zijn. Ooit had hij alle verwachtingen van anderen proberen inlossen en was er zowat alles door kwijtgeraakt. Het meest nog zichzelf.

Nu al jaren was hij het pad opgestapt van geen pijn meer te veroorzaken, des te meer leed hij er zelf onder. Of er ooit nog een moment van terugkeer zou kunnen, was een vraag die hij verdrong, verdronk.
En hoe verder hij ging, des te langer was zijn terugweg.

Leave a Reply