“Dat is artistiek!” riep hij uit.
Ik bekeek de groot afgedrukte foto. Een zee. Zwart-wit.
Op mijn vraag waarom hij het artistiek vond kreeg ik meteen een waterval aan woorden, nog meer woorden dan de zee op de foto water rijk was.
Zijn betoog was gelardeerd met dure woorden waarop het leek alsof hij voor de spiegel de vlotte uitspraak ervan geoefend had. Exuberantie, compositioneel equilibrium en mystycisme. De termen rolden eruit met de vlotheid van de kots van een dronkelap die om drie uur ´s ochtends tegen een paaltje zijn maag leegt. Een gutsende verbale kots.

Ik luisterde aandachtig. Wilde graag begrijpen wat dan artistiek was aan de watermassa. En hoe harder ik mijn best deed, hoe minder ik ervan begreep. De foto deed me wel iets. Ik zag een kalme watermassa. De afhangende palmtak met zijn gekartelde bladen in de linkerbovenhoek verrieden me dat het hier om de Middellandse zee moest gaan. Of misschien wilde ik dat wel denken. Kan ook. De lucht was egaal. Een heel heldere grijssoort. Mijn hersenen kleurden zonder dat ik daar om vroeg die lucht blauw, de stil golvende massa gaven mijn hersenen dan weer een donkerblauw.

Toch was alles zwart wit.

Het betoog denderde verder. En ik bleef er niets van begrijpen. Zijn woorden konden me niet vertellen wat hij meende te zien. En wat ik zag bleek iets totaal anders. En toch was het hetzelfde beeld waar we beiden voorstonden.

Ik zag onder de water massa bergen lijken. Ging wat dichter staan om te zien of ik net onder de waterspiegel uitdrukkingloze gelaten kon ontwaren. In wiens lijven de gassen nog niet voldoende gegist waren om de lijken te doen drijven. Al een aantal jaar deed de schoonheid van de Middellandse zee me morbide aan. Een pracht en praal kerkhof verwerd hij voor me. Waar aan de ene kant de stranden waren gevuld met radeloze wezens, de andere kant vadsige wezens. En het gros van de vadsige wezens oordeelde dat radeloze wezens maar niet teveel moesten proberen die plas over te raken. Onder het motto: “Hier valt niets te zien of te rapen!”

Niet door zijn woorden begon ik stilaan iets als artistieks te ontwaren in de foto, maar door mijn eigen invullen van wat ik wilde zien. Het verhaal in de foto was het mijne, door wat ik al die jaren leerde, ervaarde, leefde. Mijn hersenen rommelden in de schuiven van mijn geheugen om deze foto kleur en verhaal te geven. En dat verhaal was uniek. Net zoals het zijne dat was.

Toen ik gewag maakte van wat ik zag keek hij me stomverbaasd aan. Stokte zijn woordenstroom. De verbazing in zijn blik veranderd naar iets meewarigs. Ik begreep er geen zak van blijkbaar.
“Deze pracht heeft toch niets morbide Tom! De puurheid van het geheel ontgaat je! Kunst is schoonheid! Is het najagen van schoonheid capteren! Denk maar aan La Gioconda!” capteren, alweer een duur woord dat blijkbaar hoort.

Ik dacht alweer na over zijn woorden, wilde me totaal openstellen zonder vooroordelen. Het lukte me bijna tot ik plots een Picasso zag hangen. Schoonheid? Ook dit beeld was zwart-wit. Verf in plaats van pixels. Mijn hersenen vulden meteen rood in. Bloed. Wrede gelaten. Wanhopige gelaten. Chaos. Verderf.

Artistiek? Volgens zijn zonet gedreven betoog dus niet.
Ik besloot dat alles artistiek was als het maar iets uitdrukte voor diegene die er naar keek. Of las.

Ik bleef voor Guernica staan een wijl. Liet me overdonderen.

Een tijdje later schudde ik de waas die over me heen was gedaald door het stille museum van me af en trok een café binnen. Bij het drinken van een pint viel mijn oog op een foto in de krant waar ik in bladerde. Een bebloed gelaat van een kind begraven onder puin. Deze keer in kleur. Mijn hersenen hoefden het niet in te kleuren.

“Artistiek?”

Tom

Leave a Reply