´t is geen werken te noemen. t´ Valt ook niet te omschrijven als tijd verdrijven. Het laat zich niet vatten. Alhoewel de goegemeente er een mening over heeft die ze op schampere toon uitspreekt: Kunstenaars.

Dat ras dat liever lui dan moe is, die soort wiens coiffeur moet dood zijn aan de lengte van hun haar te zien, Het rapalje dat te vinden is in bruinkroegen zich een levercirrose bij malkander sparend, het merk van hun halfplatgedrukte pakje sigaretten op hun longen stempelend.

De schilder wiens poriën doordrongen zijn van terpentijn en met bevlekte kleren nog een bier bestelt. De schrijver die zijn zielenroerselen niet uit zijn pen krijgt geperst, hoopt het antwoord te zullen vinden op de bodem van een volgend glas.

De beeldhouwer met dik eelt op de handen die in elke stoeptegel basismateriaal ziet, balt zijn spieren om de volgende literkroes naar de lippen te heffen.

De heffe des volks moet men dit schorremorrie niet leren kennen, die heeft haar mening klaar, gestoeld op wat vaders en moeders hen leerden: Zorg maar dat je studeert, een goede job en hup, fabriceer er dan meteen een paar koters bij. Kwestie van een bezigheid hebben tijdens de weekenden. Productie moet er zijn. Van broeksknopen tot mensenlevens.

Het heeft een logica natuurlijk, zonder mensen geen behoefte aan broeksknopen. En de volgende generatie zal zijn broeksknoop losmaken om alweer een volgende generatie bij elkaar te vogelen.

Dat die schilder, schrijver en beeldhouwer mogelijks geen werkschuwe sukkels zijn komt niet op bij de buitenwacht. Dat wat in hun ogen onzinnig geklieder is, in hun oren gezwets en tijdverlies klinkt een waarde zou kunnen hebben.

Maar zolang die waarde niet in centen uitgedrukt wordt bij het vallen van de hamer om een geveild schilderij, de drukpersen niet in gang gestoken worden om de inkt te laten vloeien op papier of een blok graniet onder de veilinghamer gaat, zal men spottend horen: Kunstenaars.

Tom

Leave a Reply